Nadat Jezus dit alles gezegd had, ging Hij met Zijn leerlingen naar de overkant van de Kidronbeek. Daar liep Hij een olijfgaard in, met Zijn leerlingen. Judas, Zijn verrader, kende deze plek ook, want Jezus was er vaak met Zijn leerlingen samengekomen. Judas ging ernaartoe, samen met een cohort soldaten en dienaren van de hogepriesters en de Farizeeën. Ze waren gewapend en droegen fakkels en lantaarns. Jezus wist precies wat er met Hem zou gebeuren. Hij liep naar hen toe en vroeg:
‘Wie zoeken jullie?’ Ze antwoordden:
‘Jezus uit Nazaret.’ ‘Ik ben het, ‘zei Jezus, terwijl Judas, Zijn verrader, erbij stond. Toen Hij zei:
‘Ik ben het, ‘deinsden ze achteruit en vielen op de grond. Weer vroeg Jezus:
‘Wie zoeken jullie?’ en weer zeiden ze:
‘Jezus uit Nazaret.’ ‘Ik heb jullie al gezegd:
“Ik ben het, “‘zei Jezus. ‘Als jullie Mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.’ Zo gingen de woorden in vervulling die Hij gesproken had:
‘Geen van hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik verloren laten gaan.’ Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af; Malchus heette die slaaf. Maar Jezus zei tegen Petrus:
‘Steek je zwaard in de schede. Zou Ik de beker die de Vader Mij gegeven heeft niet drinken?’